Dit lesmateriaal bevat een instructiefilmpje waarin een beknopt overzicht wordt gemaakt van de belangrijkste kenmerken van het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde. De leerlingen leren beide vormen van elkaar te onderscheiden.

Doelstellingen

Leerplandoelen

NEDERLANDS tweede graad ASO – TSO – KSO (VVKSO-BRUSSEL D/2012/7841/001)

  • 8.3 Reflecteren op zinnen en woordgroepen. Herkennen, onderzoeken en benoemen van zinnen en zinsdelen met daarbij de belangrijkste zinsdelen waaronder: het onderwerp, gezegde: naamwoordelijk en werkwoordelijk, aanvullingen: lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepalingen;

Eindtermen

  • 39.4 Met het oog op doeltreffende communicatie en taalbeschouwelijke basiskennis kunnen de leerlingen op hun niveau bewust reflecteren op een aantal aspecten van het taalsysteem. Ze kunnen de hiernavolgende verschijnselen herkennen, onderzoeken en benoemen: (in het syntactische domein) zinsdelen (gezegde: naamwoordelijk en werkwoordelijk).

Lesdoelen

  • De leerlingen kunnen in eigen woorden uitleggen wat het onderwerp in een zin doet met het werkwoordelijk gezegde.
  • De leerlingen kunnen hoe, wie of wat van het onderwerp linken met het naamwoordelijk gezegde.
  • De leerlingen kunnen in eigen woorden uitleggen dat in een zin met een werkwoordelijk gezegde een zelfstandig werkwoord staat.
  • De leerlingen kunnen in eigen woorden uitleggen dat in een zin met een naamwoordelijk gezegde een koppelwerkwoord staat.

Lesmateriaal

Gemaakt door Wim Witvrouwen

Contact: lerarenopleidingkempen@thomasmore.be